U bevindt zich hier: Home | Speciale spreekuren | Obstructief Slaapapneu Syndroom | Obstructief Slaapapneu Syndroom (OSAS) en snurken
Snurken en het obstructieve slaapapneusyndroom (OSAS) worden gerekend tot de slaapafhankelijke ademhalingsstoornissen. Snurken kan hinderlijk voor de omgeving zijn maar heeft geen consequenties voor de gezondheid. Snurken komt bij ongeveer één op de tien kinderen voor en kan veelal worden verklaard door vergrote keel- en/of neusamandelen. Bij volwassenen ontstaat snurken meestal tussen het dertigste en veertigste levensjaar. Ongeveer één op de vijf mannen en één op de tien vrouwen snurkt elke nacht. OSAS wordt gekenmerkt door intensief snurken en het stokken van de ademhaling tijdens de slaap. Dit laatste heeft onder andere een inefficiënte slaap tot gevolg en veroorzaakt vaak overmatige slaperigheid overdag. OSAS komt gemiddeld bij 1- 4% van de volwassen bevolking voor.
Een apneu ( = geen ademhaling) is een pauze van de ademhaling van meer dan tien seconden; bij een klein deel van de mensen kan een ademstilstand optreden die wel dertig seconden of langer duurt. Bij sommige mensen is de keelholte zo nauw dat het zachte gehemelte met de huig en de keelwanden af en toe tegen elkaar worden gezogen waardoor een totale afsluiting van de luchtweg ontstaat. Men spreekt van een slaapapneusyndroom wanneer meer dan tienmaal per uur een ademstilstand optreedt. Er is geen gevaar voor verstikking. De hersenen geven namelijk een alarmsignaal af, waardoor men minder diep gaat slapen of zelfs wakker wordt. Hierdoor worden de spieren van het zachte gehemelte en de tong aangespannen waardoor de keelholte wordt opengetrokken, zodat weer normaal adem kan worden gehaald. Hierna slaapt men weer verder en langzaam ook steeds dieper, totdat weer een volgende apneu optreedt.
Bij snurken wordt bij het ademhalen tijdens de slaap een zagend, ruisend-brommend geluid gemaakt. Snurkgeluiden ontstaan door een vernauwing in de luchtweg tussen de neusgaten en de stembanden. Bij mensen die snurken is soms de neusholte te nauw, maar meestal is er sprake van een vernauwing achter de huig of in de keelholte (achter de tong). Door de vernauwing ontstaat bij het inademen een onderdruk in de keel waardoor het zachte gehemelte met de huig, de achterzijde van de tong en de wanden van de keelholte naar elkaar toe worden gezogen met als gevolg het snurkgeluid. Bij het ouder worden neemt snurken meestal toe in frequentie en intensiteit. Op oudere leeftijd snurken dus meer mensen en is het snurkgeluid vaak harder.
Onderzoek naar de mogelijke oorzaak van snurken wordt door de KNO-arts uitgevoerd. Eerst wordt beoordeeld of er factoren zijn die snurken kunnen verklaren zoals roken, alcoholgebruik, geneesmiddelengebruik en overgewicht. Hierna zal de KNO-arts met een klein buisje de neus, keel en stembanden bekijken om te beoordelen of er vernauwingen aanwezig zijn. Door middel van slaapendoscopie kan worden bepaald op welk niveau een mogelijke vernauwing aanwezig is. Bij dit onderzoek wordt de snurker met behulp van een slaapmiddel, dat via een infuus in de arm wordt toegediend, in slaap gebracht. Tijdens het slapen wordt met een buisje door de neus in de keel gekeken en beoordeeld waar het snurken precies ontstaat. OSAS kan alleen door middel van een nachtelijke slaapregistratie worden vastgesteld (polysomnografie; poly = veel, somnus = slaap, grafie = schrijven). Dit onderzoek wordt door een daartoe gespecialiseerde neuroloog uitgevoerd. Met bepaalde apparatuur wordt de activiteit van de hersenen, longen en spieren van de borstkas en benen gemeten. Ook worden de bloeddruk en het zuurstofgehalte in het bloed gemeten. Daarnaast wordt beoordeeld hoe diep iemand slaapt, hoe vaak apneus ontstaan en hoeveel ontwaakreacties in de hersenen optreden.
Risicofactoren van OSAS kunnen zijn: overgewicht, mannelijke geslacht, menopauze, middelbare tot oudere leeftijd, voorkomen in familie, alcoholgebruik, roken, bepaalde geneesmiddelen (bijvoorbeeld spierverslappers en slaappillen), afwijkende bouw bovenste ademweg (bijvoorbeeld door vergrote keelamandelen, vergrote tong, vergrote huig of een “terugliggende” onder- en/ of bovenkaak), verstoorde neusdoorgankelijkheid (bijvoorbeeld door scheefstand van het neustussenschot of neuspoliepen), hormonale afwijkingen (bijvoorbeeld door een te traag werkende schildklier).
Afhankelijk van uw situatie beslissen de artsen welke behandelmethode voor u geschikt is.